ROTTERDAM - Het gerechtshof Den Haag heeft zes verdachten vrijgesproken van betrokkenheid bij drugsinvoer met containers in het Rotterdamse havengebied. In al deze zaken was onvoldoende bewijs dat de verdachten met opzet hebben gehandeld om drugsinvoer voor te bereiden of te bevorderen. Wel bevonden de verdachten zich onbevoegd op het terrein van een containerterminal, maar niet is vast komen te staan met welke reden zij zich daar bevonden.


In opsporingsonderzoeken naar criminele organisaties die zich bezig houden met de invoer van verdovende middelen via de Rotterdamse haven worden dit soort 'criminele binnendringers' over het algemeen 'uithalers' genoemd. Dit zijn (vaak jonge) mensen die verdovende middelen bemachtigen door deze uit containers te halen. Vaak gebeurt dit zodra het schip containers lost op de terminal, en nog voordat de container opgehaald wordt voor verder vervoer.

De wetgever heeft met het oog op dit soort situaties per 1 januari 2022 een nieuw wetsartikel ingevoerd (art. 138aa Sr). Dit wetsartikel maakt het mogelijk om zogenoemde uithalers aan te pakken, ook in gevallen waarin geen directe link is met -de invoer van- verdovende middelen.

Voor gepleegde feiten vóór 1 januari 2022 geldt dit nieuwe wetsartikel echter niet, zoals bij onderhavige zaken het geval is. Op de dagvaarding van de verdachten stond dat zij zich schuldig zouden hebben gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet (voorbereidingshandelingen).

In deze zaken zijn verdachten aangetroffen in of nabij containers in het Rotterdamse havengebied met slaapzakken, etenswaar, telefoons, powerbanks, kniptangen, handschoenen en tape. Dat de feiten en omstandigheden waaronder de verdachten zijn aangehouden in de containerhaven duiden op een criminele intentie van de verdachten is duidelijk. In al deze zaken waren telkens onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan de verdachten in verband kunnen worden gebracht met het opzettelijk treffen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot verdovende middelen.